Adembescherming oppervlaktewater.

Binnen het bedrijf moet gestreefd worden naar maatregelen bij de bron. Alleen als deze maatregelen onvoldoende blijken (hetgeen bijvoorbeeld kan blijken uit meetresultaten) mogen als tijdelijke maatregel adembeschermingsmiddelen worden ingezet. Normaliter volstaat bij risico’s door blootstelling aan (verontreinigingen in) oppervlaktewater adembescherming van het type FFP2. Vraag in bijzondere omstandigheden (specifieke biologische agentia) om deskundig advies.

Bij de keuze van de juiste adembescherming moet niet alleen worden gelet op de beschermingsgraad die het middel biedt, maar ook op een groot aantal andere aspecten, zoals de juiste maat van de middelen voor elke individuele werknemer, de mate van comfort van het middel, de graad van acceptatie bij de werknemers, een goede training en instructie voor het juiste gebruik van de middelen, een juiste registratie op bedrijfsniveau van het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, het toezicht op het gebruik van de middelen, het (periodiek) onderhoud van de persoonlijke beschermingsmiddelen, de gebruiksduur van de filters en de zekerheid dat het gebruik van de persoonlijke beschermingsmiddelen zelf geen risico’s oplevert (bijvoorbeeld door belemmerd zicht of gehoor).